Onbekende gedichten van Johanna van Buren ontdekt
Deze zomer zijn twee onbekende, zeer interessante gedichten van de Hellendoornse streektaaldichteres Johanna van Buren (1881- 1962) opgedoken. Het gaat om gelegenheidsgedichten, beide geschreven naar aanleiding van een huwelijksjubileum.
De gedichten werden geschonken aan de stichting Oald Heldern De Noaberschop, die de literaire nalatenschap van Johanna van Buren beheert.
Voordat Johanna van Buren op 45-jarige leeftijd in 1927 haar carrière als dichteres begon met de wekelijkse publicatie van een ‘leedtie’ in het Twents Zondagsblad, later het Dagblad van het Oosten, genoot ze lokaal al bekendheid als dichteres van gelegenheidspoëzie. Als er iets te vieren viel, ging je naar ‘Jehanna’, en vroeg je haar om het feest op luisteren met een gedicht over de jarige, het echtpaar of de jubilaris. Ze zal er honderden gemaakt hebben, vele zijn er verloren gegaan, maar soms duikt er zo’n onbekend gedicht op.
Onlangs kwamen er zelfs twee tevoorschijn. Beide zijn zeer bijzonder. De oudste van de twee werd geschonken door Frans Hulsbergen, woonachtig te Zelhem, maar geboren als slagerszoon te Nijverdal. Bij het 25-jarige huwelijksfeest van zijn grootouders op 29 november 1929 schreef de Hellendoornse dichteres een gedicht van ruim drie pagina’s. Frans Hulsbergen jr. vertelt: “Mijn oma van moederskant, J.W. Kemper-Kemper, woonde in Hellendoorn naast molen De Hoop en was bevriend met Johanna. Zo zal het contact wel tot stand gekomen zijn.”
Kenners valt het meteen op dat alle coupletten drie regels bevatten, iets wat voor de Hellendoornse zeer uitzonderlijk is. In het gedicht beschrijft ze het leven van beide echtelieden, in het bijzonder de baantjes van de ‘breugman’ (bruidegom). Ze schrijft met de nodige humor:
De breugman hef eers smid ewes Mar dat voldee hem gaans neet bes Dat hef nen dag eduurd mar.
|
Vertaling De bruidegom was eerst smid, Maar dat gaf hem geen voldoening, Het duurde maar één dag. De hamer was veel te zwaar voor hem En hij was graag een beetje schoon, Hij hield niet van dat zwarte hoofd. |
Frans Hulsbergen vestigde zich later als slager te Nijverdal, dicht bij de textielfabriek. Toen zijn ‘kouwchien’ (kooitje) klaar was, schrijft Johanna, zocht hij een ‘wieffien’. Het werd Klasina van Raalte, net als Frans afkomstig uit Hattem. Het echtpaar kreeg vier kinderen. De slagerij werd in 1904 verplaatst naar de markt, zo ongeveer waar nu het politiebureau staat, later bekend als de Oude Markt. Een zoon van Frans begon een slagerij aan De Joncheerelaan, hoek Van Limburg Stirumstraat. De schenker van het gedicht, naar zijn opa Frans geheten, werd daar geboren.
Het tweede gedicht werd geschonken door Geertje Haselhorst-Kemper. Zij was nauw betrokken bij de totstandkoming ervan. Mevrouw Haselhorst vertelt: “Wij hadden een winkel aan de Hammerweg bij het kanaal. Als Johanna naar Den Ham of Ommen fietste, kwam ze bij ons wel eens een rolletje pepermunt halen. Zo kenden wij haar”. Toen haar oom en tante in 1948 hun 25-jarig huwelijk vierden, vroeg ze Johanna om een gedicht. Opnieuw was dat niet aan dovemansoren gezegd. Het gedicht kwam er. Er is iets bijzonders aan dit ‘vassie’, zoals de populaire Hellendoornse haar gedichten noemde. Het is, zoals zo vaak, in de ik-vorm geschreven, maar de ‘ik’ is niet de dichteres zelf, maar Geertje Kemper, die het gedicht voordroeg voor haar oom en tante. ‘Mien moo’ in het volgende fragment is dus de moeder van Geertje:
Toew mien moo nog pas etrouwd en Mangs neet bes te passe was Kwam de hulpe van tante Jennechien Eer zoo wonder bes van pas. En toew va in 1940 Nog weer vot mos as soldoat, en mien moo verlet hadd’ an eets Hulpe en hàttelijke proat Kon ’t zuk biester weer neet wèèn of Tante Jennechien kwam der deur! |
Vertaling: Toen mijn moeder net getrouwd en Zich soms niet erg lekker voelde Kwam de hulp van tante Jennigje Haar heel erg goed van pas. En toen vader in 1940 Weer weg moest als soldaat, En mijn moeder behoefte had aan iets Hulp en een hartelijk gesprek Kon het zulk slecht weer niet zijn of Tante Jennigje ging er door! |
Geertjes oom en tante, het echtpaar Gerrit en Jennigje Valk, bijgenaamd Boers, woonden toentertijd in de buurtschap Elen aan de Elerweg (Johanna schrijft: Eelderdiek). Het hele gedicht, dat twee pagina’s beslaat, is een ode aan tante Jennechien en haar hulpvaardigheid.
De stichting Oald Heldern De Noaberschop is bijzonder blij met de twee aanwinsten. De komende weken zullen de gedichten te bezichtigen zijn bij de Johanna van Burenexpositie in museum de Valkhof.
Dinand Webbink,
21 augustus 2011.